Opvallend is dat Japanse en Koreaanse autofabrikanten niet van occasionmerken houden: in plaats van andermans repertoire over te nemen, vindt men liever het wiel opnieuw uit. Theoretisch is Toyota rijk genoeg om alles wat los en vast zit in automerkenland te kopen, maar men houdt het liever bij Lexus. Ook Hyundai zet zijn kaarten liever in op een fantasielabel (Genesis) dan op een merk waar eerst anderen goede sier mee hebben gemaakt.
Toyota en Hyundai kiezen dus voor een veilige route, maar de grootste successen worden geboekt door de Duitse collega’s, die als geen ander de kunst verstaan om andermans afgebladderde merken weer op te poetsen. Denk aan Audi (Lamborghini), BMW (Mini, Rolls-Royce) en Volkswagen (Bentley, Seat, Skoda). Vanuit dit perspectief kan ik het nog steeds niet begrijpen waarom Ford zijn hele luxedivisie van de hand deed. De nieuwe eigenaren Tata (Jaguar Land Rover) en Geely (Volvo) bewijzen dat deze premiumlabels wel degelijk toekomst hebben, mits je ze maar goed onderhoudt. Ook voor Aston Martin is er met de juiste investeringen (van Mercedes-Benz?) een groot potentieel.
Natuurlijk, men begaat ook wel eens een miskoop. Zo vertilde BMW zich aan Rover en General Motors heeft nooit enig financieel plezier van Saab gehad. Maar dat het ook anders kan, bewijst Audi – of eigenlijk moeten we zeggen DKW. Aanvankelijk werd dat merk aangeschaft door Mercedes-Benz, maar die wist er geen raad mee. Ondanks de ontwikkeling van een moderne (viertakt) krachtbron werd Audi al snel over de schutting van Volkswagen gekieperd. Inmiddels is het merk met de vier ringen groter dan het voormalige moederbedrijf.
Er is dus hoop voor occasionmerken waar de huidige eigenaar van af wil. Net zoals (bijna) elke auto weer opgekalefaterd kan worden.
Wie weet, kan Lancia op deze manier een nieuwe toekomst krijgen. Fiat is van mening dat het merk beyond repair is maar een Chinees met heel diepe zakken denkt daar misschien wel anders over. Met restaureren kan je een wonder verrichten.