Met dat oordeel bevestigt de Hoge Raad de eerdere uitspraak van Rechtbank Arnhem hierover.

Hoewel dit oordeel niet onverwacht komt, blijft het toch een bijzondere uitkomst, zegt AMD. In 2009 oordeelde de Hoge Raad namelijk ook al dat de wetgeving op dit punt niet conform het EU-recht was. Per 1 januari 2010 is de Wet BPM daarom aangepast. Maar ook die aanpassing blijkt nu onjuist.

Het ging in deze zaak om de invoer van een jonge gebruikte auto. Bij die invoer is BPM verschuldigd. Op grond van Europese rechtspraak mag de BPM dan niet hoger zijn dan de BPM die nog rust op een gelijksoortige gebruikte auto die in Nederland in nieuwe staat is geregistreerd.

Voor de bepaling van de hoogte van deze BPM mag gebruik gemaakt worden van een taxatie van de waarde van de auto. De wet gaat er vervolgens vanuit dat die taxatiewaarde dan moet worden afgezet tegen de prijs waarvoor de autodealer een vergelijkbare auto (in nieuwe staat) heeft aangekocht (inkoopwaarde). Voor de bepaling van die inkoopwaarde geldt een wettelijke fictie waarbij wordt uitgegaan van twaalf procent marge.

De Hoge Raad oordeelt nu dat bij de berekening van het BPM-bedrag de marge die handelaren hebben gerealiseerd bij de verkoop van nieuwe auto’s niet buiten beschouwing mag worden gelaten. Het buiten beschouwing laten van de handelsmarge in de nieuwprijs, zoals dat wettelijk sinds 1 januari 2010 is geregeld, zou tot gevolg hebben dat op een invoerauto meer BPM is verschuldigd dan nog op een soortgelijke binnenlandse auto rust. Dit belemmert de invoer van gebruikte auto’s, wat in strijd is met het Europese recht.

Over deze discussie zijn veel bezwaarschriften bij de Belastingdienst binnengekomen. Voor zover lopende bezwaarschriften nog niet afgehandeld waren, zal dat naar verwachting nu op korte termijn tot teruggaven leiden, zegt de fiscalisten van AMD. Ook voor nieuwe situaties is het met een beroep op dit arrest zinvol om bezwaar te maken.