Dat betekent een toename van de output van bijna 20 procent ten opzichte van 2010. De fabrikanten voerden hun productie zo sterk op om hun voorraden, die sterk slonken na de aardbeving, tsunami en kernramp in maart, weer aan te vullen. Toyota (317.000 auto’s) en Nissan (116.000 auto’s) wisten zelfs een groeicijfer van respectievelijk 33,5 en 32,9 procent te realiseren. Honda produceerde 18,3 procent meer auto’s (95.000 exemplaren) en ook Suzuki, Daihatsu en Fuji Heavy Industries (Subaru) zaten qua output in de lift. Mitsubishi, dat minder hard geraakt was door de natuurrampen, zag zijn productie echter dalen met 17,9 procent tot 50.757 eenheden. Dat komt ook omdat veel modellen uit het gamma over hun hoogtepunt heen zijn. Mazda produceerde in maart 0,8 procent minder auto’s. Buiten de landsgrenzen stond de productie van Japanse automerken onder druk. Dat kwam door de overstromingen in Thailand. Suzuki werd daarnaast geplaagd door arbeidsonrust in India. Alleen Nissan wist als enige Japanse merk meer auto’s in haar buitenlandse fabrieken van de band te laten rollen. De teller kwam uit op 315.000 exemplaren dat betekent een plus van 14,3 procent ten opzichte van het in oktober 2010 geboekte resultaat. Alle Japanse autofabrikanten wisten op de thuismarkt meer auto’s verkopen, met uitzondering van Suzuki. Dat merk leed zwaar onder de in september beëindigde subsidieregeling voor compacte, zuinige auto’s.