Op die manier wil Peking de eigen auto-industrie bevoordelen. Buitenlandse autofabrikanten die in China actief wilden worden, zijn allemaal joint ventures aangegaan met (maximaal 3) Chinese partners. Dat leverde hen enkele voordelen op, zoals verminderde importbelasting voor onderdelen. Maar de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming en de Chinese minister van handel hebben besloten om autofabricage te schrappen van de lijst met "aan te moedigen industrietakken".

De officiële reden daarvoor is dat de overheid een eind wil maken aan het productieoverschot in de Chinese auto-industrie. Maar het gevolg van de maatregel is dus dat buitenlandse autobouwers niet langer de voordelen genieten die hen tot nog toe werden toegekend. De Chinese partners van de buitenlandse fabrikanten behouden daarentegen wel hun toegang tot de jongste technologie via hun joint ventures, die nog steeds sterk worden aangemoedigd door de overheid. Op die manier kan die techniek voor eigen modellen worden gekopieerd. De beslissing heeft een weinig verrassend dan ook een sterke politieke ondertoon. De Chinese automarkt wordt namelijk gedomineerd door buitenlandse merken.

Nationale spelers zoals BYD, Chery en Geely hebben het moeilijk om door te breken en weten niet meer dan éénderde van de markt te claimen. De bevolking mijdt hun producten omdat ze onbetrouwbaar zouden zijn. Een scenario dat we ook kennen uit Rusland, waar de nationale auto-industrie op sterven na dood is. China heeft daar dus geen zin in. Door de subsidiestop wil Peking haar eigen auto-industrie op voorsprong zetten. Het decreet zal buitenlandse fabrikanten echter nauwelijks ontmoedigen, aangezien voor 2012 een verkoop van maar liefst 20 miljoen nieuwe auto’s wordt voorspeld.

Bron: Autointernationaal