"Het is van vitaal belang dat fabrikanten ook na 30 maart 2019 geldige typegoedkeuringen kunnen houden in zowel de EU als Groot-Brittannië, ongeacht waar die goedkeuring is afgegeven," zegt secretaris-generaal Erik Jonnaert van de Brusselse autokoepel Acea.

De uittreding van Groot-Brittannië uit de EU staat juist dezer dagen weer bovenaan de agenda. Afgelopen maandag hebben beide partijen een akkoord bereikt over een transitieperiode tot begin 2021 waarin alles zo veel mogelijk bij het oude zal blijven. In beginsel geldt dat ook voor technische vereisten hoewel het woord ‘cars’ in het 130 pagina’s lange stuk niet voorkomt. Het document moet later deze week nog bekrachtigd worden tijdens een Top van Europese regeringsleiders waar ongetwijfeld meer over Brexit wordt geroepen.

Maar Acea is er niet gerust op dat bij al dat roepen ook de autosector voldoende in beeld komt. In een notitie aan de vooravond van die Europese Top dringt de organisatie er bij de onderhandelaars op aan ‘om urgent aandacht te besteden aan sector-specifieke zaken om potentieel rampzalige gevolgen voor de hele automotive keten te vermijden’. Eerste zorg is die typegoedkeuring. De meeste auto’s die in Britse fabrieken worden gebouwd voor de Europese markt worden gekeurd door Britse autoriteiten. Omgekeerd komt de typegoedkeuring van elders in de EU gebouwde auto’s voor de Britse markt vanuit de landen waar de productie plaats vindt. Die handel is nu over en weer vrij omdat de typegoedkeuringen wederzijds worden erkend. Dat is weer mogelijk omdat de Britten ook steeds de hand houden aan alle technische voorschriften die door Brussel worden opgesteld. Maar staat Groot-Brittannië eenmaal naast de EU, dan komt er een eind aan die erkenning en zouden auto’s voor elkaars markt telkens opnieuw door de goedkeuringsprocedure moeten. Jonnaert: "We eisen daarom van beide kanten snel duidelijkheid op dat punt."

Hetzelfde verhaal gaat op voor de grote stroom onderdelen en componenten die vandaag de dag van het ene EU-land naar het andere worden vervoerd. De Britse autofederatie SMMT berekent dat er elke dag duizend vrachtwagens met auto-onderdelen uit de EU het land binnenkomen en omgekeerd zullen het er niet veel minder zijn. "Gezien het feit dat de auto-industrie gebaseerd is op soepele just-in-time en just-in-sequence leveringen zouden nieuwe douanecontroles door Brexit leiden tot hogere kosten en vertragingen en de productiviteit bedreigen. In het slechtste geval kan het er zelfs toe leiden dat assemblagelijnen tot stilstand komen." Jonnaert wijst er tenslotte op dat de dreiging van douanetarieven helemaal desastreus zou zijn. Dat zou gebeuren als de EU en Londen geen nieuw handelsakkoord kunnen sluiten en die handel onder de zogenaamde WTO regels gaan vallen. Dan geldt een heffing van 10 procent voor personenauto’s en zelfs tot 22 procent op vrachtwagens. "Zo’n scenario zou de autofabrikanten en de consumenten met enorme problemen opzadelen."

In een bijlage geeft Acea nog wat cijfers om het pleidooi te ondersteunen. Vorig jaar importeerden de Britten 2,3 miljoen auto’s met een waarde van 38,4 miljard euro uit andere EU-landen. Die invoer vertegenwoordigde ruim een kwart van de totale auto-export door de EU. Aan de andere kant kwamen er uit Britse autofabrieken 804.332 auto’s met een waarde van 14,5 miljard euro naar de rest van de EU. Die fabrieken halen daarmee 40 procent van hun exportwaarde van over de Noordzee. Verder exporteerde de EU ook voor 11,4 miljard aan onderdelen en componenten naar de Britse auto-industrie terwijl die op haar beurt voor 3,8 miljard aan andere EU-bedrijven leverden. Wat de Europese automarkt betreft nemen de Britten met vorig jaar ruim 2,5 miljoen verkochte auto’s een zesde van de verkopen in de EU voor hun rekening. De totale Britse autoproductie neemt met 1,67 miljoen exemplaren echter niet meer dan een tiende van de totale EU-cijfers voor haar rekening.