In 2003 had 9,1 procent van de werknemers de beschikking over een auto van de zaak. Dat is een lichte afname ten opzichte van 2002. Tussen 1999 en 2002 is het aandeel werknemers met e en auto van de zaak toegenomen van 7,0 tot 9,6 procent. Het zijn vooral mannen die een auto van de zaak hebben. Een op de zeven mannelijke werknemers heeft een auto van de zaak, terwijl dit bij vrouwelijke werknemers maar 1 op de 38 is. In de bedrijfstakken bouw, groothandel, zakelijke dienstverlening (exclusief uitzendbureaus) en financiële instellingen komt een auto van de zaak het meeste voor. Het liep in 2003 uiteen van 25 procent van de werknemers in de bouw tot 17 procent bij de financiële instellingen. Bij de overheid, het onderwijs en de zorg komt een auto van de zaak met 2,5 procent het minst vaak voor. De grootste kans op een auto van de zaak is er voor mannen werkzaam in de computerbranche of als registeraccountant. Van deze werknemers heeft bijna twee van de drie een auto van de zaak. Er is vaker een auto van de zaak als het maandloon hoger is. Zes van de tien werknemers met een maandloon van 10 duizend euro of meer hebben een auto van de zaak. Bij degenen met een maandloon tussen de 5 en 10 duizend euro geldt dit voor vier op de tien werknemers. Van de werknemers met een maandloon van minder dan 2 duizend euro per maand heeft slechts 2 procent een auto van de zaak. Tot deze groep behoort echter wel de helft van alle werknemers.