Maar daarna is de sport verworden tot het rijden van een groot aantal snelle rondjes in speciaal gebouwde racemachines, met nauwelijks nog enige relatie tot de transportbehoeften van nu. Het weinige dat F1 de gewone automobilist nog te bieden had, was de kans op zondagmiddag anderhalf uur ongestoord voor de buis te dutten.
Je kunt van de huidige F1 vinden wat je wilt, maar nu het brandstofverbruik van eminent belang is geworden, is de sport is opnieuw relevant geworden. De constructeurs proberen geen druppel energie te verspillen. De F1 doet er weer toe. En wat er op Le Mans gebeurt, is eigenlijk nog interessanter. En de racerij met LMP1-sportprototypen heeft minstens zo veel recht op de titel Eredivisie van de Autosport als de F1.
Maar, de mooiste beweging is gemaakt bij de sportauto’s die al tot mijn helden behoren sinds de dag dat ik met punaises een plaat van een Alpine A110 op de muur prikte. In de dagen van de 288 GTO, F40 en 959 kon je zeggen dat topsportwagens technische vondsten koesterden die belangrijk waren, die later zouden doorstromen naar gewone auto’s. Maar daarna is het snel bergafwaarts gegaan.
De supersportwagens ‘evolueerden’ tot apparaten die onmogelijke snelheden konden halen en verder geen enkel ander doel hadden dan geld onttrekken aan zogenaamde verzamelaars, het merkimago op te krikken en de ego’s van blaaskaken te stutten. Het dieptepunt was de Bugatti Veyron, met een W16 aan boord, goed voor 1000 pk en een top van meer dan 400 km/u. Volstrekt zinloze prestaties die nergens benutbaar zijn, maar dat was niet eens zijn grootste zonde. Dat was namelijk dat het zwaarlijvige apparaat de wereld in het geheel niets te bieden had dat het navolgen waard was – of ergens iemand tot inspiratie kon dienen. Gelukkig heeft Volkswagen dat enigszins goed gemaakt met de XL1, die meer eigenschappen van een waarachtige superauto heeft dan het complete oeuvre van het nieuwe Bugatti. Eigenlijk had de XL1 ‘Bugatti’ moeten heten, dat had tenminste op enig begrip van het edele merk geduid.

Het heeft er even naar uitgezien dat de supersportwagen in een diepe afgrond zou verdwijnen, overbodig en onhoudbaar in een vergroenende wereld die het exclusieve graasland dreigde te gaan worden van de Prius en zijn navolgers. De constructeurs van sportwagens hebben zich echter op schitterende wijze hervonden, op Aston Martin na dan want dat heeft er met zijn One-77 blijk van gegeven niet erg goed te weten wat er zich in de wereld afspeelt.
Maar Porsche, McLaren en Ferrari hebben de hybride techniek doodleuk gekaapt en omgesmeed tot ongehoord competente en slimme aandrijflijnen die megagrote vermogens leveren en tegelijkertijd zuiniger kunnen rijden dan een Prius. De emissie-eisen, die eerst de doodsteek voor de supersportwagen leken, hebben geleid tot een nieuw ras waarvan de Porsche 918 Spyder, de McLaren P1 en de Ferrari LaFerrari de eerste exponenten zijn. Ze zijn sneller en opwindender dan ooit en hun techniek zal zeker en vast doorstromen naar de auto’s voor gewone mensen.
Een coup van formaat die mij deze drie nieuwe helden heeft gegeven.