Het reisje kost je minstens twee dagen, in ruil voor meestal niet meer een halve pagina tekst. Dan heb ik het nog helemaal niet over de met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat je om vijf uur ’s ochtends uit je bed moet om een half uurtje later naar Schiphol te vertrekken. Anderhalf uur later werk je je hijgend langs de pr-medewerker die vol ongeduld op jou staat te wachten. Eindelijk.

Tja, we wonen niet allemaal onder de rook van onze nationale luchthaven.

Wanneer we eenmaal in het – vaak exotische – oord zijn aangekomen, begint het gejaag opnieuw. Het lokale programma begint per definitie te laat. Vertraging die je de eerste dag nergens meer inloopt behalve in dat ene half uurtje dat je voor je zelf hebt. Foetsie. Weg ermee. De volgende dag om zeven uur ontbijt, om aansluitend de eerste serieuze testrit te maken. Mooie tocht, meestal in gezelschap van een collega-journalist die je precies vertelt hoe en waar de auto het laat afweten (iets wat overigens in de meeste gevallen nooit de officiële testverslagen haalt). Na een snelle lunch gaat het journaille weer richting luchthaven, om na enkele uren weer in onze hoofdstad te landen.

Slechts een enkele keer stappen wij van AM in want twee dagen weg voor een ritje in een auto die een paar maanden later ook in Nederland valt te rijden, is voor ons te veel van het goede. Maar krijgen we er een interessante manager te spreken, dan laten we ons nog wel eens verleiden. Zo zat ik op het moment van schrijven in Zweden om daar met enkele Volvo-kopstukken te spreken.

Kijk,  dan is anderhalf uur rijden naar Schiphol, bijna twee uur vliegen naar Stockholm, daar overstappen, na een half uur vertraging een uur verder vliegen naar Ostersund, om uiteindelijk na  anderhalf uur rijden over besneeuwde wegen naar het dorp Kalle (wie kent het niet?) toch de moeite waard.

In de komende AM nummer 3 leest u er meer over.