De Rechtbank in Den Haag heeft bepaald dat de nieuwe regeling onder de beoordelingsvrijheid valt van de wetgever. Het beroep dat door Vereniging Zakelijke Rijders werd ingesteld, nadat het vier ingediende bezwaarschriften bij de belastingdienst waren afgewezen, is door de Rechtbank dus afgewezen.

VZR vindt het verschil in bijtelling een geval ‘fiscale discriminatie’. Maximale tarief betekent maximale tarief, stelde VZR-voorzitter Jan van Delft vorig jaar bij de start van de procedure. Volgens hem rijdt 15% van de leaserijders nog jaren in een auto met 25% bijtelling. "Die worden feitelijk gestraft omdat ze niet eerder voor een CO2-zuinige auto hebben gekozen met korting op de bijtelling."

De rechtbank laat in het midden of er sprake is van gelijke gevallen, maar richt zich in eerste instantie op de vraag of de nieuwe regeling binnen de fiscaal ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever valt. En dat doet het dus, zeggen de rechters. De keuze voor een verlaging van het percentage is, naar het oordeel van de rechters, mede ingegeven door het feit dat nieuwe auto’s in het algemeen een lager brandstofverbruik hebben. Daarmee strookt dat het lagere bijtellingspercentage alleen geldt voor nieuwe auto’s.

Ook omwille van de uitvoerbaarheid heeft de wetgever volgens de rechtbank deze keuze mogen maken. Dat de wetgever bij de overgang naar het lagere percentage ook een andere keuze had kunnen maken, maakt niet dat de huidige overgangsregeling ‘van redelijke grond ontbloot is’.

Tegen het oordeel van de rechtbank staat de mogelijkheid van hoger beroep of cassatieberoep open. Maar VZR weet nog niet of daar gebruik van gemaakt zal worden.