Tweederde van alle Nederlanders vindt de auto het meest aantrekkelijke vervoermiddel. De fiets wordt door ruim een kwart van de bevolking (27 procent) het meest aantrekkelijk gevonden, het openbaar vervoer door vier procent van de bevolking. Vooral Turken en Marokkanen fietsen veel minder vaak (tien procent van de ritten) dan autochtonen (27 procent van de ritten). Turken maken vaker gebruik van de auto (64 procent van de ritten) dan autochtonen (55). Marokkanen (51), Surinamers (50) en Antillianen (43 procent van de ritten) doen dit juist minder vaak. Vooral Surinamers en Antillianen reizen vaak met het openbaar vervoer.

 

Dit zijn enkele conclusies uit de SCP-publicatie ‘Overwegend onderweg, De leefsituatie en de mobiliteit van Nederlanders’, dat 2 juli verscheen. Een paar andere opmerkelijke zaken: met bijna 45 procent van alle verreden kilometers en bijna 40 procent van alle gemaakte verplaatsingen is vrije tijd de belangrijkste bron van mobiliteit. Ouderen maken steeds vaker gebruik van de auto en doen dit tot op steeds hogere leeftijd ook steeds vaker als bestuurder. In het algemeen zijn allochtonen – en dan vooral de vrouwen –  minder vaak onderweg dan autochtonen.

 

Met meer dan de helft van alle verplaatsingen en 80 procent van de verreden kilometers is de auto het meest gebruikte vervoermiddel in de vrije tijd. Voor maar één op de 30 verplaatsingen in de vrije tijd wordt het openbaar vervoer gebruikt. Het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau is ook het proefschrift waarop onderzoeker Lucas Harms woensdag 2 juli aan de Universiteit Utrecht tot doctor promoveerde. Nederlanders verplaatsen zich meer vooral vanwege het kleiner worden van de huishoudens en de toename van het aantal alleenwonenden, de arbeidsparticipatie van vrouwen, het combineren van betaalde arbeid met huishoudelijke en zorgtaken en de intensivering van de vrijetijdsbesteding buitenshuis.

 

Ondanks de veranderingen in activiteitenpatronen is er de afgelopen decennia weinig veranderd in de piektijden waarop Nederlanders onderweg zijn. Van alle vervoersmotieven kent het woon-werkverkeer het duidelijkste contrast tussen pieken en dalen. Verder zijn de pieken in het woon-werkverkeer en het onderwijsgerelateerde verkeer in toenemende mate gaan samenvallen met andere vormen van mobiliteit, zoals het huishoudelijke en het vrijetijdsverkeer. De ochtendspitsen worden verhoudingsgewijs steeds zwaarder belast door huishoudelijke en zorgmobiliteit. In de avondspitsen is vooral het aandeel van de vrijetijdsmobiliteit toegenomen.